Genus Forpus, een taxonomisch overzicht – deel 1

Genus Forpus, een taxonomisch overzicht – deel 1

Door Dirk Van den Abeele
Ornitho-Genetics VZW
MUTAVI, Research & Advice Group

Gepubliceerd in 2015 –
Update 1 mei 2019 – Forpus crassirostris (Taczanowski) 1883 wordt als aparte soort beschouwd

De leden van het genus (geslacht) Forpus zijn zeker geen onbekenden voor vogelliefhebbers. Volgens de recentste taxonomische inzichten zijn er negen soorten en met de ondersoorten erbij komen we op 19. Deze kleine papegaaitjes zijn overwegend groen gekleurd met felblauwe veervelden, en bij één soort, Forpus xanthops, hebben de mannetjes een geel gekleurd masker. Afhankelijk van de soort zijn ze tussen de 12 en 15 cm groot (Del Hoyo et al., 1997).

Hun natuurlijk habitat is verspreid over Mexico en het overgrote deel van Zuid-Amerika.  Bijna alle soorten doen het gelukkig nog goed in de natuur, behalve Forpus xanthops, deze wordt de laatste jaren toch beschouwd als ‘vulnerable’ of ‘kwetsbaar’. Met andere woorden een soort en bijhorend habitat dat toch met de grootste omzichtigheid moet behandeld worden. En ondanks de hoopvolle cijfers over Forpus cyanopygius komter toch ook een extra waarschuwing voor deze soort, want deze dreigt immers het slachtoffer te worden van de illegale vogelvangst in Mexico. Volgens bepaalde auteurs zou door deze illegale vogelvangst de aanwezige populatie Forpus cyanopygius de laatste 10 jaar met 20 tot 30% verminderd zijn.  (Cantu et al., 2007; Weston and Memon, 2009).

Het genus Forpus

Het was Friedrich Boie welke in 1858 in ‘Journal für Ornithologie’ de genusnaam Forpus introduceerde voor deze vogeltjes (Deutsche Ornithologen-Gesellschaft, 1857, p. 363). Over de betekenis van de naam Forpus zijn er heel wat theorieën. Eén ervan is dat het wel eens een afgeleide kan zijn van het Griekse phoreõ, wat ‘bezitten’ betekent, en pous wat Grieks is voor ‘voet’. Dat zou refereren naar de nogal handige tenen bij Forpus passerinus.  Arthur Alfred Prestwich (1902 – 1987) dacht aan een afgeleide van het Latijnse profus wat dan weer naar de (korte) lengte van de staart zou refereren  (Prestwich, 1963). Anderen dachten dan weer aan het Latijnse forpex (tang) wat op zijn beurt zou verwijzen naar de snavelvorm. U ziet het, er zijn meerdere theorieën, maar, ik vrees dat, waar Friedrich Boie precies naar refereerde, we waarschijnlijk nooit te weten zullen komen. De meeste taxonomisten achten het toch meest waarschijnlijk dat het een afleiding is van forpex omdat daar de stam forp- het meest duidelijk naar voren komt. 

Friedrich Boie (1789-1870) was een Duitse naturalist. In zijn artikel in Journal für Ornithologie  vermeld hij dat met de invoering van het genus Psittacula nog niet alle problemen opgelost zijn om parkieten te klasseren en dat deze vogels er zeker niet thuishoren. En omdat Boie vond dat er zeker twee niet goed bij de rest pasten plaatste hij Psittacus passerinus (de groenstuitdwergpapegaai) en Psittacus rufirostris (een vroegere naam voor de Cubaparkiet die nu euops heet) onder een aparte genusnaam Forpus.  Hij vermeldt er nog bij dat dat hij  ‘vogels, andere in het midden tussen deze twee staande Conurus (-soorten) met lichtgroen en blauw verenpak, toe zou willen voegen aan deze lijst.’

Daarmee was het genus Forpus geboren. Boie vermeldde in deze beschrijving eerst Psittacus passerinus. En om deze reden schreef Hellmayr dan in 1929 definitief dat passerinus de typerende soort was voor dit genus.

Wijdverspreid misverstand in de lage landen is dat het genus Forpus door Dr Heinrich Boie werd geïntroduceerd, maar dat klopt niet.  Heinrich  Boie (1794-1827) was de jongere broer van Friedrich Boie en deze beschreef ook enkele nieuwe soorten, maar hij overleed in 1827 aan de gevolgen van malaria terwijl hij op het eiland Java aan het werk was. Zoals u reeds kunnen lezen heeft werd de naam Forpus pas een goede dertig jaar later voorgesteld. 

In de hobbywereld heeft men het meestal over de ‘Forpussen’ of af en toe ook over sperlingen of sperlingpapegaaien, een benaming welke afgeleid is van de Duitse naam Sperlingspapageien. In het Engels praat men over parrotlets en in het Frans over Toui, maar hier moet ik er dan volledigheidshalve aan toevoegen dat ze de naam Toui ook voor verschillende soorten van kleine papegaaitjes (b.v. van de geslachten Brotogeris, Nannopsittaca en Touit) gebruiken.   

Hedendaagse taxonomische indeling genus Forpus

Als we de hedendaagse taxonomie bekijken dan geven de meeste taxonomisten onderstaande lijst voor de leden van het genus Forpus:

Forpus (m.) Boie,F 1858

  • Forpus cyanopygius (Souance) 1856 
    • Forpus cyanopygius cyanopygius (Souance) 1856
    • Forpus cyanopygius insularis (Ridgway) 1888
  • Forpus passerinus (Linnaeus) 1758 
    • Forpus passerinus cyanochlorus (Schlegel) 1864
    • Forpus passerinus cyanophanes (Todd) 1915
    • Forpus passerinus deliciosus (Ridgway) 1888
    • Forpus passerinus passerinus (Linnaeus) 1758
    • Forpus passerinus viridissimus (Lafresnaye) 1848
  • Forpus spengeli (Hartlaub) 1885
  • Forpus xanthopterygius (Spix) 1824
    • Forpus xanthopterygius flavescens (Salvadori) 1891
    • Forpus xanthopterygius flavissimus Hellmayr 1929
    • Forpus xanthopterygius xanthopterygius (Spix) 1824
  • Forpus conspicillatus (Lafresnaye) 1848
    • Forpus conspicillatus caucae (Chapman) 1915
    • Forpus conspicillatus conspicillatus (Lafresnaye) 1848
    • Forpus conspicillatus metae Borrero & Hernandez 1961
  • Forpus modestus (Cabanis) 1848
    • Forpus modestus modestus (Cabanis) 1848
    • Forpus modestus sclateri (Gray,GR) 1859
  • Forpus coelestis (Lesson) 1847
  • Forpus xanthops (Salvin) 1895 
  • Forpus crassirostris (Taczanowski) 1883

Laat mij daar dan wel onmiddellijk aan toevoegen dat deze lijst zeker geen Evangelie is en wanneer nieuw onderzoek nieuwe inzichten verstrekt zijn we bijgevolg ook genoodzaakt om deze lijst aan te passen. Dat is trouwens al een paar keer gebeurd. Enkele concrete voorbeelden daarvan zijn onderandere:

Forpus cyanopygius pallidus (Brewster 1889) – is een blekere variant van de nominaatvorm, maar geen zelfstandige ondersoort.

Forpus xanthopterygius olallae Gyldenstolpe 1941 – verschilt niet voldoende van F. x. crassirostris.

Forpus coelestis lucidus (Ridgway) 1888 – is slechts een variatie.

Forpus sclateri sclateri (G. R. Gray) 1859 – omdat de naam modestus ouder is is sclateri niet meer de nominaatvorm, maar slechts een ondersoort van modestus.

Forpus sclateri eidos J. L. Peters 1937 – is een synoniem voor F. modestus modestus.

Forpus xanthopterygius crassirostris (Taczanowski) 1883 – werd een zelfstandige soort

U zal merken dat in de lijst naast de soortnaam ook de naam van de auteur en de datum waarop de soort zijn naam kreeg vermeld is. Sommige auteursnamen staan tussen haakjes, andere weer niet. De reden waarom er soms haakjes om de auteursnamen staan, is om aan te geven dat de betreffende auteur deze soort, toen hij ze eerst beschreef, eigenlijk benoemde in een ander genus.


Opbouw wetenschappelijke namen

Zoals u in de lijst van de bestaande soorten kan zien bestaan deze vaak uit het Latijn of Grieks afgeleide wetenschappelijke namen uit twee of drie elementen. Het eerste deel van de naam geeft het genus aan. Alle vogels behoren dus tot het genus Forpus. Het tweede element van de naam vormt in combinatie met het eerste deel de soortnaam. Forpus conspicillatus is dus een soort. Als er binnen een soort nog ondersoorten zijn, worden die aangeduid met een derde element. Zo is Forpus conspicillatus caucae een ondersoort van Forpus conspicillatus. Als er geen twijfel mogelijk is over het geslacht dat besproken is, wordt in de literatuur vaak terugkerende geslachtsnamen afgekort om plaats te besparen: Forpus conspicillatus wordt dan F. conspicillatus. Als men de soortnamen afkort dan wordt Forpus conspicillatus caucae geschreven als Forpus c. caucae of F. c. caucae.
Tot mijn grote verbazing stel ik toch regelmatig vast dat het gebruik van de wetenschappelijke namen voor de vogelsoorten met voeten getreden wordt. Meestal zit de oorzaak in het feit dat teksten, van decennia geleden, gewoon gekopieerd worden en daarmee worden deze fouten dan ook steeds opnieuw gemaakt. De ene auteur schrijft alles in hoofdletters, weer anderen gebruiken een hoofdletter voor zowel de naam van het genus, de soort en de ondersoort, weer anderen gebruiken dan weer geen hoofdletters. Toch zijn de regels duidelijk:

  • eerst komt de naam van het genus, dan de naam van de soort, dan de (eventuele) ondersoort vb:  Forpus conspicillatus caucae
  • de naam van het genus, wordt met een hoofdletter geschreven, de naam van de soort of ondersoort niet (Ik weet dat er verhaaltjes gaan dat als de soortnaam of de naam van de ondersoort afkomstig is van een eigennaam dat dit een hoofdletter moet zijn, maar dat klopt niet)
  • willen we evenwel alle elementen vermelden in de wetenschappelijke naam van een soort, dan wordt de naam van kingdom, phylum, subphylum, class, subclass, superorder, order, suborder, superfamily, family, subfamily en tribe ook met hoofdletter geschreven.
  • deze wetenschappelijke namen worden bij geslacht, subgeslacht, soort en ondersoort altijd cursief (italics) geschreven of indien cursief niet mogelijk is, worden ze onderlijnt. Hogere taxa (b.v. family of subfamily) worden daarentegen niet cursief, maar normaal geschreven
  • van wetenschappelijke namen is er geen meervoud vb: één Forpus conspicillatus, twee Forpus conspicillatus, één Forpus coelestis, twee Forpus coelestis
  • in principe moet er geen lidwoord gebruikt worden bij deze wetenschappelijke namen
  • om alles compleet te maken zou de naam van de persoon die het eerst de soort beschreef ook nog vermeld moeten worden, vb: Forpus modestus sclateri (Gray,GR) 1859, maar dat is geen absolute vereiste

Genus, soort en ondersoort

U ziet dat er bij deze onderverdelingen soorten en ondersoorten zijn. Zo hebben we als voorbeeld:

  • Forpus modestus (Cabanis) 1848
    • Forpus modestus modestus (Cabanis) 1848
    • Forpus modestus sclateri (Gray,GR) 1859

Hier zien we dat we naast de nominaatvorm Forpus modestus modestus ook nog een ondersoort is Forpus modestus sclateri.  Dan kunnen we ons hier de vraag gaan stellen wat eigenlijk genus, soorten en ondersoorten zijn?

Voor genus kunnen we stellen dat een genus een groep van verwante soorten is die één of meerdere  gemeenschappelijke kenmerken vertonen, waardoor we kunnen veronderstellen dat deze door de loop van de evolutie uit één bepaalde voorouder zijn geëvolueerd.  Men spreekt ook van een geslacht maar men geeft toch de voorkeur aan genus (meervoud genera) omdat geslacht ook naar ‘sekse’ kan verwijzen.  Zoals u in vorige paragraaf hebt kunnen lezen hebt vormen de naam van het genus en de soort steeds een onderdeel van de wetenschappelijke naam van een soort.

Als we dan de definitie voor een soort erbij halen dan lezen we: ‘alle individuen van een levend organisme die praktisch aan elkaar gelijk zijn en zich onderling kunnen voortplanten’.  Dit lijkt allemaal vrij logisch maar als we dan de ondersoorten ernstig willen definiëren blijkt het niet zo eenvoudig te zijn. Om te beginnen moet men toch weten dat alle leden binnen een soort steeds kleine onderlinge verschillen vertonen. Net zoals de mensen zijn alle vogels in de natuur toch wat verschillend van elkaar.  De ene is wat groter, de andere wat kleiner, bij weer anderen is een bepaald veerveld wat groter of kleiner, wat minder fel gekleurd enz. Dit is wat men natuurlijke variatie noemt.
Je kan je ook voorstellen dat niet alle leden van een bepaalde soort samen op één plaats wonen. Meestal is het habitat van een soort verspreid over duizenden, zo niet honderdduizenden vierkante kilometers. Daardoor heeft een soort meestal verschillende populaties welke verspreidt over het habitat wonen. Een populatie is dus een groep leden van een bepaalde soort, die in een aparte regio van het habitat voorkomen.

Het kan dan ook gebeuren dat tijdens de loop der evolutie deze populaties toch afwijkende uiterlijke kenmerken gaan vertonen. Dit kan te wijden zijn aan verschillende leefomstandigheden (ander voedsel, afwijkende temperatuur enz). Wanneer taxonomisten dan denken dat deze afwijkende kenmerken typerend zijn voor deze specifieke populatie, kunnen ze deze beschrijven als een ondersoort. Regel is steeds dat de eerst beschreven soort als nominaatvorm geldt en de later beschreven vorm dan als ondersoort beschouwd wordt. Let op: het kan perfect zijn dat een bepaalde soort eigenlijk, genetisch gezien er eerst was, maar omdat ze later beschreven werd, toch als ondersoort beschouwd wordt.

Over het wel of niet gerechtvaardigd zijn van bepaalde ondersoorten bestaan er dan ook heel wat discussies. Eigenlijk moeten we ons daarbij de vraag durven stellen: wat is natuurlijke variatie binnen een soort en wat kan men als een apart raskenmerk beschouwen? Persoonlijk heb ik er geen probleem mee om een bepaald kenmerk als typisch voor een ondersoort te beschouwen, wanneer deze soort in een volledig apart en afgezonderd habitat leeft. Hier kunnen we vermoedden dat deze kenmerken wel min of meer genetisch vastliggen in deze populatie. Maar niet zelden zien we dat  leefgebieden van zogenaamde ondersoorten gewoon aansluiten aan elkaar en dan stel ik mij eerlijk gezegd de vraag: waar begint de ene ondersoort en waar begint de andere? Er staan immers geen bordjes in deze habitats die de grenzen van elke leefgebied aangeven en de vogels leven daar heel dicht bij elkaar en kunnen dus onderling genen uitwisselen en zich voortplanten. Niet zelden zijn er hier dan ook heel veel vogels aanwezig die een mix van diverse kenmerken hebben en niet in de ene, noch de andere ondersoort passen. Ter info: wetenschappelijk wordt dit fenomeen van een geleidelijke overgang van één ondersoort naar een andere trouwens “cline” genoemd. Daarom geef ik er persoonlijk dan de voorkeur aan om deze kenmerken (wanneer het habitat van de soorten aan elkaar aansluiten) als natuurlijke variatie te beschouwen. Als we dan al weten dat veel van de beschreven verschillen tussen bepaalde ondersoorten eerder summier zijn en afhangen van iets meer of iets minder blauwe veren in bepaalde veervelden, dan stel ik mij eerlijk gezegd wel de vraag of die determinatie van een ondersoort wel gegrond is en of we eigenlijk met geen natuurlijke variatie te maken hebben.  Maar goed, dat is mijn mening. 

In avicultuur kunnen de discussies ook heel hoog oplaaien over het wel of niet aanwezig zijn van sommige ondersoorten.  Sommige fokkers zien in hun vogels kenmerken die neigen naar een bepaalde ondersoort en gaan dan op deze kenmerken selecteren om hun ‘ondersoortkenmerk’ te benadrukken in hun stam vogels, maar zijn dat dan wel ondersoorten? Toch iets om over na te denken. Trouwens voor heel wat wetenschappers gaat het enkel over de soort en gaan die zelden in detail als het over ondersoorten gaat. Dit is echt iets voor taxonomisten.


Dan kan je je ten slotte afvragen hoe het komt dat men bepaalde populaties of kenmerken toch als ondersoort beschreven heeft? Ik denk dat we hier het antwoord kunnen vinden in het feit dat vroeger elke wetenschapper / ontdekkingsreiziger er toch van droomde om ooit eens een soort of ondersoort te kunnen beschrijven en de wens dan wel eens de vader van de gedachte kan zijn.  Gelukkig kunnen we het laatste decennium al meer en meer terugvallen op DNA onderzoek dat taxonomisten kan helpen in het oplossen van hun vragen daaromtrent.  Waar men vroeger de soorten en ondersoorten vooral op basis van hun uiterlijk en verspreidingsgebieden gingen determineren, komt er nu het DNA onderzoek als verdere grote bron van kennis bij.
Logisch dan ook dat nieuwe inzichten nieuwe theorieën tot gevolg hebben. Men moet toch durven aanpassen wil men iets verbeteren of corrigeren, of niet soms?

Taxonomie in een notendop
Ik geef toe dat taxonomie niet steeds even eenvoudig is, maar toch is het belangrijk dat we wat meer kennis hebben van deze materie. Het is zeker geen nieuwe wetenschap, want door de eeuwen heen hebben heel veel wetenschappers planten en dieren beschreven en geprobeerd, elk op hun manier en volgens hun opvattingen, om de soorten in te delen in bepaalde klassen en groepen. Het is dan ook normaal dat deze kennis, net als andere wetenschappen, door de loop der jaren sterk geëvolueerd is.
De eerste geschreven gegevens die daarover bekend zijn, waren afkomstig van Aristoteles. Deze Griekse wijsgeer leefde van 384 tot 322 voor Christus in Stagira. Hij probeerde, waarschijnlijk als één van de eersten, een systematische indeling van het dierenrijk te maken. Deze indeling was uiteraard gebaseerd op de toen bekende soorten en bijgevolg onnodig te stellen dat deze lijst dan ook door de eeuwen heen meermaals aangevuld en waar nodig aangepast is.

Maar dat was toen echter niet zo vanzelfsprekend als het lijkt. Elke nieuwe soort die ontdekt werd moest worden toegevoegd aan de bestaande lijsten, maar aangezien uitwisseling van gegevens toen niet zo eenvoudig was als vandaag de dag en, door gebrek aan duidelijke richtlijnen in deze materie, elke taxonomist zijn eigen manier van werken had, gebeurde het meermaals dat bepaalde soorten meerdere keren en onder verschillende namen beschreven werden. Zelfs vandaag de dag kan deze naamsverwarring van destijds ons nog parten spelen.

Er werden dan ook, door de loop van de geschiedenis, verschillende indelingen gemaakt en een groot aantal naamsystemen voorgesteld. Tal van organisaties en personen hebben, op hun beurt, dan pogingen ondernomen om een sluitend uniform naamsysteem te creëren welke solide genoeg is om naamsverwarring te voorkomen, maar meestal bleven deze pogingen onopgemerkt omdat ze onvoldoende onderbouwd waren en daardoor de nodige draagvlakken misten. De eerste echte ernstige poging om regels en afspraken aangaande naamgeving voor soorten te maken werd ondernomen door Dhr. Strickland. Hugh Strickland (1811 – 1853) was een Engelse wetenschapper welke, samen met The Brittish Association for the advancement of Science, – nieuwe en de toen reeds bestaande – regels en afspraken over taxonomie op papier zette (Strickland, 1840; Strickland and Science, 1878). Dank zij dit werk werd alles meer overzichtelijk. Deze voorstellen bleven gelukkig niet onopgemerkt en omdat Strickland het overgrote deel van het werk op zich nam, kregen deze regels later zijn naam: Strickland’s rules of Strickland’s code. Deze regels worden vandaag ook de prioriteitsregels in taxonomie genoemd en bevatten onderandere volgende basisafspraken:

  • Bij een, door meerdere auteurs onafhankelijk van elkaar beschreven, soort telt alleen de eerst gepubliceerde naam – die aan de voorwaarden voldoet – als de geldige naam. Eén van die voorwaarden is dat het om een wetenschappelijke, (meestal in latijn, Grieks of gelatiniseerde) naam gaat die nog niet eerder gebruikt mag zijn.
  • Wanneer een soort in een ander genus geplaatst wordt, blijft de soortnaam ongewijzigd. Uitzondering is wel voor de eventueel de Latijnse uitgang, wanneer het grammaticale geslacht van het nieuwe genus verschilt van dat van het oude, dan dient deze aangepast te worden (vb:  Lafresnaye beschreef in1848  Psittacula conspicillata. Het grammaticale geslacht van Psittacula is vrouwelijk en daarom had de soortnaam in het Latijn ook een vrouwelijk achtervoegsel ‘a’:  conspicillata. Wanneer tien jaar later deze soort onder het genus Forpus geplaatst werd, werd het Forpus conspicillatus. Het grammaticale geslachtvan Forpus is immers mannelijk, dus moest de soortnaam ook aangepast worden. Opgelet:   als er in dat nieuwe genus al een andere soort bestaat met die soortnaam, dan moet ook de soortnaam worden gewijzigd. Zijn er al één of meer alternatieve soortnamen beschikbaar van (een) andere auteur(s), dan komt de oudste daarvan het eerst in aanmerking.

  • In taxonomische literatuur wordt vaak de naam van de beschrijvend auteur, met het jaartal van publicatie achter de naam gezet, vb: Forpus conspicillatus metae Borrero & Hernandez, 1961. Is de soort wel door die auteur beschreven maar is hij sindsdien naar een ander geslacht verhuisd, dan komt de naam van de auteur tussen haakjes te staan: Forpus passerinus passerinus (Linnaeus 1758).

Eens de basis gelegd volgden verschillende internationale congressen elkaar op. In 1889 werd in Parijs het eerste ‘International Congress of Zoology’ georganiseerd. Daar werd de basis gelegd van wat later ‘The International Commission on Zoological Nomenclature’ (ICZN) zou worden. In 1892, tijdens het tweede ‘International Congress of Zoology’, welk plaats vond in Moskou, werd beslist om de tiende uitgave van ‘Systema Naturae’, geschreven door de Zweedse geleerde Carlvan Linné, en de bijhorende binominale nomenclatuur te erkennen als de basis voor de ‘Zoological nomenclature’ en dus ook als basis van de taxonomie (Dayrat, 2009).

Carlvan LinnéofCarolusLinnaeus(1707-1778)zoalswijhem ooknoemen,studeerdegeneeskundeenpromoveerdein1735aandetoenmalige UniversiteitvanHarderwijk(Nederland)indegeneeskundeophetproefschrift Hypothesis nova de febrium intermittentium causa.DaarnaginghijalswetenschapperaandeslaginLeiden.Hetzelfdejaarpubliceerdehijdeeersteuitgavevan Systema Naturae waarinhijdenatuurindrierijkenverdeelde(stenen-,planten-endierenrijk).
Inzijntiendeuitgavevandeze Systema Naturae per Regna Tria Naturae, Secundum Classes, Ordines, Genera, Species, Cum Characteribus, Differentiis, Synonymis, Locis (vertaald: het systeem van de natuur door de drie rijken van de natuur, volgens de Classes, Ordes, Geslachten, Soorten, met kenmerken, verschillen, synonymen en plaatsen) uit1758washijdeeerstediedebinominalemethodevannaamgevinggebruiktevoorlevendeorganismen.Elkesoortwerdindatboekdoorhemomschrevenmeteengeslachtsnaameneensoortnaam.Het is dus de 10e oplage van zijn werk Systema Naturae (‘systeem van de natuur’) uit 1758 dat nu nog als basis dient voor de huidige indeling.

De algemene indeling van het dierenrijk volgens Linnaeus was als volgt: vier klassen met rood bloed (de eerste vier) en twee klassen met wit bloed (de laatste twee):

Klasse I: zoogdieren (Mammalia)

Klasse II: vogels (Aves)

Klasse III: amfibieën (Amphibia)

Klasse IV: vissen (Pisces)

Klasse V: insecten (Insecta of Hexapoda)

Klasse VI: wormen (Vermes)

Bij vogels [Aves] had Linnaeus ook een onderverdeling voor papegaaiachtige die hij Psittacus noemde. Psittacus is een afgeleide van het Griekse psittacos wat papegaai betekent. Alle parkieten of papegaaien werden toen door hem bijgevolg onder het genus Psittacus geplaatst. Uitgerekendindezetiendeuitgavevindenwedeeerste, door ICZN,officieel aanvaarde beschrijvingenclassificatievan een lid van het genus Forpus:  Forpus passerinus, uiteraard onder de toen geldende naam: Psittacus passerinus

Door deze beslissing van International Congress of Zoology’ betekende het dat soortnamen van voor 1758 kwamen te vervallen, idem aan soortnamen van na 1758 soortnamen die niet aan de gestelde eisen voldeden. Vanaf toen waren er duidelijke richtlijnen en kon men eindelijk schoon schip maken.

Sindsdien is het nog steeds zo dat ‘The International Commission on Zoological Nomenclature’ (ICZN) wereldwijd als adviseur optreed en toeziet op het correct gebruik van wetenschappelijke namen voor organismen. Deze organisatie is gehuisvest in Londen en bestaat momenteel uit 28 leden (voornamelijk taxonomisten) uit 20 verschillende landen. Hun richtlijnen worden gepubliceerd in ‘The International Code of Zoological Nomenclature’.  (Ride, 1999)

Tot op heden zijn er al vier congressen geweest, het laatst dateert van voor de eeuwwisseling. De afspraken welke daar toen gemaakt zijn tijdens deze vierde editie gingen op 1 januari 2000 in werking.

Plaats Forpus in het dierenrijk

Alle levende wezen zijn ingedeeld in diverse groepen, klassen, enz. Laat me er wel eerst aan toevoegen dat deze indelingen kunnen afwijken van wetenschapper tot wetenschapper en dat deze materie, zoals alles in de wetenschap, regelmatig aangepast kan worden. Men start met de eerste groep / indeling welke men ‘domein’ of in het Latijn ‘Imperium’ noemen.  Deze eerste indeling heeft het meestal over Eukaryota (wezens met cellen met een celkern), Prokaryota (wezens met cellen zonder celkern), Achaea (bepaalde vlinders)en Bacteria (bacteriën). Het zal u duidelijk zijn dat Forpus bij Eukaryota worden ingedeeld.

Daarna krijgen we bij Eukaryotaeen onderverdeling die ze ‘Rijk’ of in het Latijn ‘Regnum’ noemen.  Hier hebben de onderverdeling Animalia (dieren), Fungi (schimmels), Plantae  (planten) en recent werd ook Chromista geïntroduceerd Deze Chromista bevatten onderandere bepaalde algensoorten.  Voor Forpus is hier de onderverdeling uiteraard Animalia.

Zo kan men verder blijven onderverdelenen daarin vinden we  bv opnieuw volgende indeling welke we klasse of in het Latijn ‘Classis’ noemen : Protozoapisces (vissen), Amphibia (amfibieën en reptielen), Aves (vogels), Mammalia (zoogdieren), Insecta (insecten) en Vermes (de rest). Onnodig te stellen dat Forpus hier dan valt onder Aves.

Binnen Aves zijn er opnieuw verder onderverdelingen. Deze onderverdeling bevat bij de meeste taxonomisten 28 Ordes (Latijn Ordo) en één ervan is Psittaciformes (Papegaaiachtige). Binnen deze Psittaciformes vinden we drie families (Latijn Familia): Strigopidae (Nieuw Zeelandse papegaaien), Cacatuidae (Kaketoes)en Psittacidae (papegaaien).  Forpus valt overduidelijk binnen de laatste groep en deze familie wordt dan, afhankelijk van auteur tot auteur, eventueel nog eens opgesplitst in wat ze superfamily subfamilies, tak, subtak en infra tak noemen. Zo plaatst men Forpus soms ook in de Superfamily Psittacoidea (JOSEPH et al., 2012) en  George Robert Gray stelde in 1840 voor om ook nog een subfamilie Arinae gebruiken voor Forpus (Gray, 1841, p. 51).  In 1962  door Brereton tijdens het dertiende International Ornithological Congress voorgesteld om het genus Forpus nog verder onder te verdelen in een aparte tak: Forpini (Sibley et al., 1963, p. 509) en zo komt men dan uiteindelijk tot de indeling genus. Een genus op zijn beurt bevat dan één of meerdere soorten en eventuele ondersoorten.

Voor Forpus is dat dan:

Class: Aves
Order: Psittaciformes
Superfamily: Psittacoidea
Family: Psittacidae
Subfamily: Arinae
Tribe Forpini
Genus: Forpus

Evolutie en verwantschap met andere soorten

Forpus is onderverdeeld in wat ze ‘The Neotropical Species’ noemen. De groep neotropical species omvat eigenlijk alle papegaaien uit zuid en noord Amerika en omliggende eilanden. Dus dat zijn heel wat soorten. Ze allemaal opnoemen zou zinloos zijn, feit is dat Forpus wel één van de de kleinste soorten zijn. De naam neoptropical hebben ze eigenlijk te danken aan het feit dat men destijds het Amerikaanse continent als ‘de nieuwe wereld’ beschouwden.  Sommige Nederlandse auteurs spreken van neotropische soorten of nieuwewereldsoorten, ikzelf geef de voorkeur om in mijn artikelen de Engelse term te gebruiken.

Over het ontstaan van dit genus en de familiebanden met andere neotropical soorten zijn we nog lang niet uitgepraat. Het is pas het laatste decennium dat er sporadisch genetisch onderzoek gebeurt naar deze soorten. Besef wel dat deze onderzoeken nog heel beperkt en gefocust op enkele genen zijn. Maar het geeft ons toch al een goed beeld van relaties tussen bepaalde soorten. Zo weten we, dank zij deze onderzoeken, dat het genus Forpus ongeveer een 6 à 7 miljoen jaar geleden moet zijn ontstaan. Forpus modestus zou de oudste soort zijn in het genus en Forpus passerinus de jongste. (Smith et al., 2013)  

Uiteraard kunnen meningen en opvattingen verschillen, maar we zullen nu in elk geval toch meer en correctere info ter beschikking hebben dan vroeger, wanneer men op zicht deze soorten probeerde te klasseren.

Forpus in avicultuur

Hoewel deze Zuid-Amerikaanse dwergpapegaaien bij hobbyfokkers in Europa wel niet zo populair zijn als hun Afrikaanse tegenhangers [Genus Agapornis], kunnen we toch gerust stellen dat heel wat vogelliefhebbers hun hart verpand hebben aan deze vogeltjes. Sommige van deze soorten zijn dan ook al jaren aanwezig in avicultuur. Maar wie denkt dat we daardoor al een goed inzicht hebben in de aanwezige soorten en ondersoorten, moet ik helaas teleurstellen. Over welke soorten en/of ondersoorten dan precies aanwezig zijn in avicultuur wordt nog heel wat gediscuteerd. Naar aanleiding van deze artikelenreeks heb ik contact opgenomen met een aantal Belgische, Nederlandse en Duitse fokkers en zoals u reeds kan vermoeden heeft iedereen hier ook zijn eigen kijk op de zaken. Wij gaan hierover dan ook geen uitspraken doen, maar ons enkel beperken tot een overzicht geven van de taxonomische kennis van het moment. We beginnen in het volgende deel dan ook met de eerst beschreven soort: Forpus passerinus.

Bibliografie:

Cantu, J.C.G., Saldana, M.E.S., Grosselet, M., Gamez, J.S., 2007. The illegal parrot trade in Mexico: a comprehensive assessment. Mex. Wash. DC Def. Wildl.

Dayrat, B., 2009. 17 Celebrating 250 Dynamic Years of Nomenclatural Debates. Syst. Naturae 250 Linnaean Ark 185.

Del Hoyo, J., Elliott, A., Sargatal, J., Cabot, J., 1997. Handbook of the birds of the world.

Deutsche Ornithologen-Gesellschaft, 1857. Journal für Ornithologie?: Zeitschrift der Deutschen Ornithologen-Gesellschaft. Berlin?: Friedlander.

Gill, F., Donsker, D., 2013. IOC World Bird List (v. 3.5).

Gray, G.R., 1841. A list of the genera of birds, with an indication of the typical species of each genus.

JOSEPH, L., TOON, A., SCHIRTZINGER, E.E., WRIGHT, T.F., SCHODDE, R., 2012. A revised nomenclature and classification for family-group taxa of parrots (Psittaciformes). Zootaxa 3205, 26–40.

Prestwich, A.A., 1963. “ I Name this Parrot…”: Brief Biographies of Men and Women in Whose Honour Commemorative Names Have Been Given. AA Prestwich.

Ride, W.D.., 1999. International code of zoological nomenclature. International Trust for Zoological Nomenclatu History Museum.

Sibley, C.G., Hickey, J.J., Hickey, M.B., 1963. Proceedings of the XIIIth International Ornithological Congress, Ithaca, 17-24 June 1962. American Ornithologists Union.

Smith, B.T., Ribas, C.C., Whitney, B.M., HernÁndez-baÑos, B.E., Klicka, J., 2013. Identifying biases at different spatial and temporal scales of diversification: a case study in the Neotropical parrotlet genus Forpus. Mol. Ecol. 22, 483–494.

Strickland, 1840. Strickland Code of Zoological Nomenclature.

Strickland, H.E., Science, B.A. for the A. of, 1878. Rules for zoological nomenclature. J. Murray.

Weston, M.K., Memon, M.A., 2009. The illegal parrot trade in Latin America and its consequences to parrot nutrition, health and conservation. Bird Popul. 9, 76–83.