20 Jaar internationale benamingen bij Psittaciformes
Door Dirk Van den Abeele
Ornitho-Genetics VZW
MUTAVI, Research & Advice Group
Published BVA-International magazine december 2018
In juli 2018 had ik in Nederland een vergadering / lezing met een groep studenten. Na afloop had ik nog een gesprek met een aantal van hen. Een van deze mensen merkte me op dat de internationale namen, en ik citeer letterlijk: “Eigenlijk het ei van Columbus waren en dit de hobby heel wat vooruit geholpen en vooral heel wat geloofwaardiger gemaakt heeft”. Een uitspraak die ik, op dat moment, niet direct van een zo jong iemand verwacht had en me, toegegeven, toch plezier deed. Het is nu meer dan duidelijk dat de meeste jongere mensen deze zeker waarderen. Maar het is niet altijd zo geweest.
Toen ik hen het verhaal vertelde van hoe we er toe gekomen waren besefte ik plots dat het op 21 maart 2018, precies 20 jaar geleden was, dat we eigenlijk de start gemaakt hadden van deze internationale namen. Het leek me daarom een goed idee om in het BVA-international magazine hier ook eens aandacht aan te besteden.
Er was eens heel lang geleden…
De meeste, jongere, liefhebbers zullen het zich bijna niet kunnen voorstellen, maar info bekomen over kleurmutaties bij agaporniden en bij uitbreiding de andere parkietensoorten, was niet altijd zo eenvoudig als nu. Voor een kleurmutatie waren er meerdere namen want elke bestaande vereniging had zijn eigen terminologie. Niemand had door dat bepaalde fenotypes geen basismutanten waren, maar combinaties van crossing-overs of allelen van eenzelfde gen en men doopte maar raak. Daardoor werden er voor deze mutatiecombinaties heel wat verschillende namen verzonnen. Liefhebbers knoopten er hun eigen theorieën aan vast en men gebruikte vooral de namen van de lokale club / aangesloten bond.
De meeste verenigingen gingen op hun eigenste manier mutanten bekijken en benoemen. Wanneer er een nieuwe mutant was, doopte, om te beginnen, de liefhebber die ze gefokt had deze naar eigen goeddunken. Het was dan aan “de grote bazen” binnen een keurmeestersvereniging of ze die naam gebruikten of er zelf een voor wilden verzinnen. Als het zo was, waren de meeste vernederlandste namen vooral op persoonlijke voorkeur gebaseerd, overleg was er amper. De wetenschappelijke achtergrond en basis ontbraken bij de meeste namen ook compleet. Het meeste was vooral gebaseerd op aannames (wat bij bepaalde soorten vandaag de dag helaas nog schering en inslag is). Er werd vooral geluisterd naar diegene die het meeste lawaai maakten. Eigenlijk probeerden ze steeds ietsje anders te zijn dan andere bonden. Op die manier hoopten ze zich dan te profileren (zelfs binnen BVA gebeurde dit toen).
Maar goed, binnen BVA hadden we van dat geknoei meer dan genoeg en ik stelde voor om een vergadering te beleggen met de (toen grootste) verenigingen in Nederland en België. Ik kan u verzekeren dat dit initiatief heel wat stof deed opwaaien. Ik kreeg niet alleen meerdere faxen/telefoons van mensen die vonden dat alles bij het oude moest blijven en we, als speciaalclub, ons zeker niet meer met de andere bonden mochten inlaten. Een redenering die ik gerust kon volgen. U moet zich voorstellen dat toen de speciaalclubs door deze bonden stiefmoederlijk behandeld werden, zelfs als de luis in de pels beschouwd werden. Bij heel wat agapornidenliefhebbers was die dagen het gevoel sterk aanwezig dat er binnen deze bonden te weinig aandacht en kennis was van agaporniden. Het was toen ook moeilijk om bepaalde zaken / standaardeisen / vraagprogramma’s aan te passen. Uit deze frustraties werd door de meer gespecialiseerde agapornidenliefhebbers uiteindelijk BVA uit de grond gestampt. Ik begrijp dan ook dat deze mensen toen vreesden dat BVA terug gedomineerd of opgeslorpt ging worden door deze bonden. Ik heb het hen dan ook nooit kwalijk genomen. Hun vrees was immers zeker niet ongegrond.
Er waren er ook verschillende fokkers die me uitlachten en reeds wisten te voorspellen dat er niemand op de afspraak zou aanwezig zijn. “Je krijgt deze mannen zelfs nog niet aan tafel”, werd me meermaals gemeld. Toch geloofden we binnen BVA sterk in dit idee. Trouwens, voor ons was het toen om het even welke namen er uit de bus kwamen, als er maar eenvormigheid kwam. De truc was toen inderdaad deze mensen te laten inzien dat er, buiten hun tunnelvisie, waarin hun eigen bond als oppermachtig en het middelpunt van de wereld werd beschouwd, nog heel wat andere mensen met deze hobby bezig waren en dat het voor deze heel verwarrend was om met verschillende namen te moeten goochelen.
Er werden uitnodigen gestuurd naar KBOF, AOB, ANBVV en NBVV. Na enkele maanden kregen we van alle bonden de bevestigingen dat ze aanwezig zouden zijn, maar van de meesten ook meteen een volledige uitleg dat hun namen ‘perfect’ waren en op een duidelijke leest geschoeid waren. Ze hadden uiteraard allemaal het ideale systeem. Met andere woorden, ze voelden er niet zo veel voor om een en ander aan te passen.
Op zaterdag 21 maart 1998, was het dan zover en ontvingen we de verantwoordelijken van de verschillende bonden, in Serskamp.
Ik kan u verzekeren dat je de spanning daar voelde hangen. Bij aankomst kwamen de meeste deelnemers al eens langs om summier aan te geven dat ze er niets voor voelden om ‘zich de les te laten spellen’ door een klein clubje uit Vlaanderen. Ik probeerde ze gerust te stellen met het gezegde dat we alles zouden overleggen. Toch hoorde ik iemand tussen de tanden knarsen: “Dat moeten we nog zien”.
Om de spanning te breken heb ik hen dan uitgelegd dat in Vlaanderen geen enkele vergadering van start ging voor we een trappist gedronken hadden, wat gebeurde. Toen de eerste trappist achter de kiezen was hebben nog een tweede besteld en toen deze bijna opgedronken was zijn we aan het werk begonnen. De deelnemers waren duidelijk meer relaxed geworden (LOL).
Al gauw kwam het eerste opstakel: de meeste bond gebruikten ‘zeegroen’ voor wat nu aqua is, maar in BVA sprak men van zeeblauw. Alle hoofden gingen richting onze delegatie met de opmerking: ”kijk hier zijn jullie afwijkend”. Mijn antwoord was eenvoudig: “Geen probleem, vanaf nu is dat in BVA dan ook zeegroen”. Dat hadden ze duidelijk niet verwacht. Een aanwezige liet zich met een zucht ontvallen: “Oh toch”.
Zo werkten we dan verder en op het eind van de namiddag hadden we een lijst met een voorstel van eenvormige namen. Iedere bond moest er uiteraard thuis met de grote bazen nog eens over praten, zoveel was duidelijk. Het duurde toen bijna twee jaar eer elke bond er uit was. Binnen BVA was het veel eenvoudiger, en we gingen meteen van start en pasten we gewoon alle afspraken toe en……. geloof me vrij, er was geen enkele liefhebber die er nog over zeurde, integendeel.
Waar het enkel de bedoeling was om in het Nederlands taalgebied eenvormige namen te gebruiken, werd het plots wat complexer. In 1999 werd ik door Inte Onsman van MUTAVI, Research & Advice Group benaderd met de vraag om mee te werken binnen MUTAVI. Ik twijfelde maar Inte stelde me gerust: “Ik stuur uw wel wat studiemateriaal, je zal zien, dat loopt wel los”.
En inderdaad, binnen diezelfde week werd er een grote doos geleverd met kilo’s publicaties en boeken. Het was duidelijk dat dit een studie van lange adem ging worden. Maar het boeide me en ik ging ervoor. Ik ging zelfs terug genetica, evolutie en taxonomie studeren.
Toen kwam Dierenarts Terry Martin uit Australië op de proppen met een idee om een internationale, Engelse, terminologie te lanceren. Wat eenvoudig leek, bleek een heel moeilijke, zelfs helse opdracht te worden. Er moesten immers heel wat meningen en suggesties bekeken worden. Het was duidelijk dat, wilden we een solide basis hebben, we zeer zeker moesten rekening houden met:
• reeds eerder toegekende namen, in zowel avicultuur en wetenschap
• mening bepaalde studiegroepen
• de genetische achtergrond van elke mutant
• de diverse pigmentvorming
• bestaande wetenschappelijke regels
De Genetics Psittacine Group op het internet was een van de media die gebruikt werd om bepaalde ideeën te bespreken met liefhebbers. Ondertussen werd het voor ons hard studeren en vooral veel opzoekingswerk.
Toen daar de eerste internationale afspraken werden uitgewerkt, moest ik terug aan de slag om nu de mensen in België en Nederland ervan te overtuigen dat we meteen ook best in dit systeem stapten. Dat was niet eenvoudig, geloof me vrij. Eerst waren de namen al aangepast in het Nederlands, en nu nog eens wat Engelse termen gaan gebruiken. Vele keurmeesters zagen dit zeker niet zitten. De eerste aanpassing welke op de lijst kwam was pallid ipv de fameuze ‘isabel’ of Australisch cinnamon. Neen, dat was voor sommigen duidelijk een stap te ver. Op een gegeven moment was ik in Nederland voor een vergadering en werd ik dringend ontboden bij een van ‘de grote bazen’ van deze bond. Hij legde me uit dat ze enkel Nederlandse namen wilden gebruiken, geen Engelse namen, wat dat hadden ze nooit gedaan en kon dus nooit de bedoeling zijn. Dus het voorstel om pallid te gebruiken kon volgens hem zeer zeker niet. Toen hij uitgesproken was vertelde ik hem dat ik begrip had voor zijn uitleg en standpunt, maar vroeg me wel af wat we dan met cinnamon, fallow enz gingen doen? Wat zover ik wist waren dat toch Engelse termen en gebruikten ze deze al decennialang? De man keek me verbijsterd aan en begon te lachen: “verdraaid, daar heb je gelijk, nooit bij stil gestaan”. Of hoe een idee fix alle manieren van logisch denken kan blokkeren.
Toen gingen we stap voor stap, de internationale namen, waar een overeenkomst voor bereikt was, toepassen bij agaporniden. Via internet was er dan ook een groep met een aantal keurmeesters van elke deelnemende bond waar alle aanpassingen netjes werden gemeld. Binnen BVA werden deze aanpassingen onmiddellijk toegepast. Afspraak is immers afspraak.
Een van de ‘thinktanks’ van dit project was nog steeds de Genetics-Psittacine Group. Uiteraard werkten we vanuit MUTAVI en het ondertussen reeds opgerichte Ornitho-Genetics VZW ook samen met wetenschappers en andere werkgroepen. Helaas werd het meer en meer duidelijk dat de Genetics-Psittacine Group slachtoffer werd van zijn eigen succes. Waar het er in beginfase nog vrij deftig aan toeging waren er nu heel wat, sorry maar ik noem ze ‘ego’s’, die onder verschillende schuilnamen probeerden om alles te saboteren. Het ging er daardoor geen meter meer vooruit. Sommigen gingen zelfs zover dat Inte en ik, zelfs thuis, lastig gevallen werden. Ja, bepaalde mensen hadden er veel voor over om hun eigen, vooral beperkte ideeën / visies, met hand en tand te beschermen, zelfs al moesten ze zich daardoor onsterfelijk belachelijk maken bij de meer onderlegde liefhebber. Eentje ging zelfs zover om alle bonden in België en Europa aan te schrijven met de melding dat MUTAVI niet bestond en ze ons overal moesten buitensluiten. Zelfs tot op de dag van vandaag proberen deze mensen nog (tevergeefs) om onze onderzoeken te saboteren. Van echte fans gesproken (LOL).
Het was duidelijk als het project van de “Internationale namen en afspraken” kans van slagen wilde hebben, we op een andere manier moesten verder werken. De groep die vanaf dan betrokken werd bij het project werd heel wat beperkter gehouden en er werd ook naar een meer wetenschappelijke basis gezocht. Op deze manier kon het werk verder gezet worden. Korte tijd daarop zette Dr. Terry Martin de GP groep en zijn deelname aan dit project stop. De brave man zag het ook niet meer zitten. We konden hem geen ongelijk geven.
Vanuit Ornitho-Genetics VZW en MUTAVI, Research & Advice Group zetten we het werk dan verder. Het was geen eenvoudige taak. Om bepaalde kleurmutanten te doorgronden moest er onderzoek gedaan worden en als het op betalen aankwam, was (en is er nog steeds) niemand te vinden. Dus kwam (en komt nog steeds) het meeste geld daarvoor uit onze portemonnee.
0ndertussen kwamen liefhebbers van andere soorten ook aankloppen. Zo werd er bv voor goulds [Chloebia gouldiae] ook internationale namen opgesteld. Helaas werden deze namen enkel binnen één Belgische speciaalclub toegepast. Een gemiste kans, geloof me vrij.
Met het invoeren van de kleinere ‘kleurgraspakieten’ [Melopsittacus undulatus] zijn er heel wat liefhebbers komen aankloppen om ook binnen deze tak de namen aan te passen. Helaas blijven de fokkers van de postuur grasparkieten nog keihard op de rem staan. Dat ze daarmee hun hobby zelf de afgrond in duwen hebben ze helaas niet door. En dan maar klagen dat er geen jonge liefhebbers meer zijn..
In België en Nederland werden deze internationale namen voor agaporniden, zij het wel soms met heel wat vertraging, zo goed als volledig toegepast. Het grote probleem dat zich in Nederland stelt is dat de meeste beslissing bekrachtigd moeten worden door, vooral, keurmeesters die zich met zebravinken en andere exoten bezighouden. Deze mensen zijn nooit aanwezig tijdens vergaderingen, maar willen en zullen toch nog steeds het laatste woord hebben. Raar maar waar, dit is waarschijnlijk uniek in de wereld en helaas snapt niemand daar dat dit niet meer van deze tijd is. Maar goed, dat is hun probleem.
Andere landen volgden stap voor stap. Opmerkelijk is dat waar de internationale afspraken hun intrede deden, de fokkers er geen problemen mee hadden, maar veel ‘hoogwaardigheidsbekleders’ steeds afkwamen met dezelfde opmerking: “Ze moeten ons niet komen zeggen wat we moeten doen”” of “Van den Abeele moet ons zijn namen niet komen opdringen”. Dit zorgt dan steeds voor een glimlach bij mij, want behalve euwing en recent yellam (bij Forpus coelestis) is er door mij geen enkele mutant benoemd en deze euwing en yellam was dan ook nog enkel omdat niemand anders het deed (en dan is er nog kritiek van sommigen die het allemaal veel beter weten, maar zelf nooit met voorstellen komen).
Uiteindelijk blijkt toch dat het overgrote deel van de liefhebbers heel tevreden zijn met deze ontwikkelingen en internationale namen. We horen dat bijna wekelijks. Het is een systeem dat er voor zorgt dat er wereldwijd communicatie tussen de liefhebbers mogelijk is. Iedereen is er mee gebaat. Bekijk gerust BVA-International. Wereldwijd zijn er al tal van zusterverenigingen die met heel wat gemak informatie over agaporniden kunnen uitwisselen.
Wil iemand de lokale namen gebruiken als hij met zijn buurman palavert over vogeltjes, kan dat perfect, maar hij weet dat wanneer hij met BV een Spanjaard spreekt hij best de internationale namen kan gebruiken. Het is aan hem om te beslissen of hij het al of niet doet. En geloof me vrij dat daar het logisch verstand wel zal zegevieren. De jeugd die snapt het wel en deze werken er mee verder. Zij zijn immers de toekomst van onze hobby. Een aantal wetenschappelijke publicaties [1] gebruiken reeds eveneens deze termen, net als de meeste boeken en artikelen van het afgelopen decennia. Ten minsten één keer per jaar worden de nieuwe kleurmutaties nog door ons en een aantal mensen besproken en namen desnoods aangepast. Waar nodig worden gespecialiseerde liefhebbers / organisaties geconsulteerd. Met andere woorden: het werk is ook nooit af.
De meesten onder ons beseffen gelukkig dat deze hobby steeds vooruit moet en we ons zeker niet meer moeten laten afremmen door voorbijgestreefde doelstellingen / organisaties, of zoals de grote Eddy Wally het zo prachtig wist te omschrijven: “Stilstaan is achteruitgaan”.
Als dat niet ‘Geweldig’ is?
Dirk
PS: wil je een overzicht van de internationale afspraken dan kunt u deze downloaden via www.ogvzw.org.
Literature